Welke doelen heb ik goed gebruikt in mijn les:
Je bent in staat een constructieve interactie aan te gaan met de groep met het oog op een (sociaal-emotioneel) veilige leeromgeving.
Ik ben met de kinderen in gesprek gegaan over de ark van Noach, over de godsdiensten van de kinderen en bij het filosofische gesprek zijn we het gaan hebben over gevoelswaarden. De kinderen vertelde over hun eigen ervaringen, deze deelden ze met mij, maar ook met elkaar. Ook ik heb verteld aan de kinderen, er is dus een goede interactie geweest tussen mij en de kinderen.
Je bent in staat om ontwikkelingsgerichte feedback te geven, te ontvangen en te waarderen.
Ik heb met de kinderen gepraat over hoe goed ik het vond dat we over zo'n soort onderwerpen, zo goed na elkaar konden luisteren. Ik heb ze complimenten gegeven dat ik het fijn vond hoe de lessen verliepen, dat er niemand uitgelachen werd en iedereen erg betrokken was. De kinderen hebben ook gezegd wat zij er van vonden. Een aantal kinderen vonden het interessant, een ander kind vond het leuk, iemand vond het fijn om over gevoelswaarde te praten etc. Ik heb dus feedback gegeven en ontvangen, maar ook de kinderen hebben dat gedaan.
Welke doelen heb ik minder gebruikt, of waren niet van toepassing:
Je bent in staat leeractiviteiten te ontwerpen die zijn afgestemd op de groep aansluitend bij vakdidactiek en doelen van de les.
De lessen die ik gegeven had, had ik zelf verzonnen en sloten dus niet aan op de vakdidactiek. Het doel van de les is wel behaald, goede gesprekken voeren met de kinderen over bepaalde onderwerpen. Het past wel bij deze klas dat ze zo goed betrokken zijn.
Je bent in staat leeractiviteiten te ontwerpen waarin samenwerkend leren expliciet plek heeft.
Tijdens de levensbeschouwelijke les heb ik niet gebruik gemaakt van samenwerkend leren, tijdens de filosofische les wel. Het was maar heel kort, kinderen mochten tegen een klasgenoot vertellen welk voorwerp voor hen een gevoelswaarde heeft. Dit verliep niet super goed, sommige kinderen wisten niks en gingen dus kletsen.
Je bent in staat een constructieve interactie aan te gaan met de groep met het oog op een (sociaal-emotioneel) veilige leeromgeving.
Ik ben met de kinderen in gesprek gegaan over de ark van Noach, over de godsdiensten van de kinderen en bij het filosofische gesprek zijn we het gaan hebben over gevoelswaarden. De kinderen vertelde over hun eigen ervaringen, deze deelden ze met mij, maar ook met elkaar. Ook ik heb verteld aan de kinderen, er is dus een goede interactie geweest tussen mij en de kinderen.
Je bent in staat om ontwikkelingsgerichte feedback te geven, te ontvangen en te waarderen.
Ik heb met de kinderen gepraat over hoe goed ik het vond dat we over zo'n soort onderwerpen, zo goed na elkaar konden luisteren. Ik heb ze complimenten gegeven dat ik het fijn vond hoe de lessen verliepen, dat er niemand uitgelachen werd en iedereen erg betrokken was. De kinderen hebben ook gezegd wat zij er van vonden. Een aantal kinderen vonden het interessant, een ander kind vond het leuk, iemand vond het fijn om over gevoelswaarde te praten etc. Ik heb dus feedback gegeven en ontvangen, maar ook de kinderen hebben dat gedaan.
Welke doelen heb ik minder gebruikt, of waren niet van toepassing:
Je bent in staat leeractiviteiten te ontwerpen die zijn afgestemd op de groep aansluitend bij vakdidactiek en doelen van de les.
De lessen die ik gegeven had, had ik zelf verzonnen en sloten dus niet aan op de vakdidactiek. Het doel van de les is wel behaald, goede gesprekken voeren met de kinderen over bepaalde onderwerpen. Het past wel bij deze klas dat ze zo goed betrokken zijn.
Je bent in staat leeractiviteiten te ontwerpen waarin samenwerkend leren expliciet plek heeft.
Tijdens de levensbeschouwelijke les heb ik niet gebruik gemaakt van samenwerkend leren, tijdens de filosofische les wel. Het was maar heel kort, kinderen mochten tegen een klasgenoot vertellen welk voorwerp voor hen een gevoelswaarde heeft. Dit verliep niet super goed, sommige kinderen wisten niks en gingen dus kletsen.